De keerzij van de Zweedse heilstaat
Uit: Trouw 04/o8/2018
Haar eerste woning in Gotenburg staat aan het eind van tramlijn 11: een flat in een ‘miljoenprogrammabuurt’. Dit is niet het idyllische Zweden dat correspondent Anne Grietje Franssen beloofd was.
Ik zou naar Zweden verhuizen en daar zou het goed zijn. Het kon niet anders: het was me al vroeg door Astrid Lindgren beloofd. In Zweden, wist ik als jong meisje, kon een Ronja besluiten op een paard in het dennenwoud te verdwijnen als verzet tegen de moraal van haar vader, een roverhoofdman. Vroeg of laat kwam er dan een Birk voorbij en samen zouden ze leven onder een rots en bloot baden in de rivier. Of je woonde als een vrijgevochten Pippi in een kakelbonte villa. Hoe dan ook: in Zweden wer- den kinderen net zo serieus genomen als volwassenen en waren vrouwen minstens zo onafhankelijk als mannen. Afkomst, status, leeftijd of sekse waren hier niet doorslaggevend; alleen principes waren dat.
Toen mijn Ronjajaren achter me lagen en mijn Zwedenidee werd gevoed door referenties in media en politiek, bleek mijn jeugdige intuïtie juist. Zweden wás het beloofde land waar vluchtelingen met gejuich worden ontvangen, waar jongens met poppen spelen en meisjes wild mogen zijn, waar ook het hoger onderwijs gratis is, het afval gescheiden en de energie groen. Waar je onder werktijd fikaat, filterkoffie drinkt en kaneelbollen eet. Waar het weekend is ingericht op buitenleven, op friluftsliv.
De van oorsprong Amerikaanse ‘alternatief-rechtse’ beweging deed afgelopen jaar een halfbakken poging het Zweedse paradijsbeeld onderuit te halen. Sinds de laatste vluchtelingencrisis zou Zweden een no-go zone zijn. Niemand was daar zijn leven nog zeker.
De bewering lokte de hoon uit van de weldenkende rest. Zweden een no-gozone? Iedere gek weet dat Zweden het toonbeeld is van rechtschapenheid. Volgens het internationale reputatie-instituut prijkt Zweden op nummer één. ‘Kijk naar Zweden’, is het antwoord van politici op de vraag hoe zorg, of onderwijs, het milieu, migratie, of – nou ja, eigenlijk alles – beter kan worden geregeld. Zweden is de rechtvaardige moeder die met al haar kinderen het beste voorheeft. Folkshemmet, noemen ze dat hier: de staat als huis van het volk. Onder óns dak wordt voor iedereen gezorgd.
Helemaal onwaar is het niet.
Als deze krant een correspondent zoekt in dit aardse paradijs is dat voor mij hoogstens een laatste duwtje in de rug. Eind 2016 verhuis ik naar Gotenburg, de tweede stad van Zweden, gelegen aan de westkust. Ik vind een kamer in een collectief – dat lijkt me wel gezellig Zweeds – in Bergsjön, in het noordoosten van de stad. Het eindpunt van tramlijn 11.
Eerst is het nog verbazing: tijdens de tramrit word ik herinnerd aan mijn leven in Queens, een van de vijf wijken van New York, waar ik een paar jaar eerder woonde. Elke dag forensde ik met metro 7 naar Manhattan. Ik stapte in een metro vol kleur om een half uur en een tiental haltes later op te gaan in een witte stroom door het ondergrondse doolhof van Grand Central. Dat proces ging tegen het eind van de middag weer in z’n achteruit. Ik zag, metrohalte voor metrohalte, egaal wit veranderen in egaal niet-wit.
Verbazing wordt teleurstelling bij aankomst in ‘mijn wijk’. Bergsjön – het bergmeer – blijkt een van de miljoenprogrammabuurten. Deze buurten waren een halve eeuw geleden het sociaal-democratische antwoord op een huizencrisis. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de bevolking van het welvarende Zweden fors: babyboom, arbeidsmigranten, vluchtelingen. De regering toverde binnen een decennium een miljoen appartementen tevoorschijn. En voilà! Iedereen paste weer in het folkshem.
In Folkshemmet, het huis van het volk, wordt voor iedereen goed gezorgd
Ik stap uit en zie een laan grijs verkleurde flats. Maar ik kijk nog steeds door mijn Lindgrenbril, dus ik verbijt mijn ongenoegen en redeneer: goh, dit is dus hoe gelijkheid eruit ziet. Iedereen in eenzelfde appartementje. De flats lijken wel aan een opknapbeurt toe, maar hé, dit is Zweden, dus het zit vast snor.
Ik zie het bos achter de appartementen, weet dat daar ergens het ‘bergmeer’ ligt, en ik ben gerustgesteld. Mijn nieuwe thuis is misschien niet precies de villa Kakelbont uit mijn voorstelling, maar ik kan wel degelijk ’s ochtends een blote natuurduik nemen. Ja hoor, onmiskenbaar: dit is Zwedenleven.
Bovendien blijkt mijn villa bonter dan de façade doet vermoeden. Het pand is in het bezit van het collectief: een woongroep van zo’n zestig gender-nonconformisten, veganisten, activisten en Zweden met ‘een afstand tot de arbeidsmarkt’. Precies rond mijn intrek bouwt het gezelschap het pand om tot een ‘passief-huis’; een huis zonder milieuvoetafdruk. De buitenwand krijgt een behang van zonnepanelen, er komt nieuwe isolering, een verregaand recycle-systeem, een groentetuin.
Ik deel een appartement op de eerste verdieping met een moeder en haar 7-jarige dochter. Laatstgenoemde is een duidelijke Pippi: zíj is het, die luidkeels aan het hoofd van het huishouden staat. En ben ik heus een feminist; haar moeder is er een met een hoofdletter F. Ons huis is verboden gebied voor iedereen die zich als man identificeert. Niet-vrouwelijke gasten tref ik buiten in de tuin.
Goed, ik ben het misschien niet overal mee eens – dit zijn wel ongeveer de progressieve en principiële Zweden zoals ik me ze voorstelde.
Na deze naïef-optimistische start kan het niet anders dan dat mijn Lindgren-visie vertroebelt. Het contrast met mijn Zweedse vrienden in hun blonde buurten met stijlvolle laagbouw, café’s, vintagewinkels, ijssalons en yogastudio’s, is te groot. Ze vragen me, haha, of ik mijn kogelvrije vest wel heb aangetrokken als ik aan de tramrit terug naar huis begin. Eerst weiger ik nog een slecht woord over ‘mijn’ Bergsjön te laten vallen: leuk toch, zo lekker divers. Maar dat is het punt juist. Het is niet divers. Gotenburg is een van de sterkst gesegregeerde steden in Europa. Vrijwel niemand kíest ervoor in een Bergsjön te gaan wonen. Je belandt er uit gebrek aan keuze.
Dit heeft deels te maken met de inrichting van de huizenmarkt, vertelt stedelijk geograaf en segregatie-onderzoeker Roger Andersson. In een stad als Gotenburg is 80 procent van het woningaanbod koophuis, slechts 20 procent huur. Huurwoningen vind je niet verspreid over de stad, zoals in Amsterdam. Ze staan in clusters en allemaal buiten het centrum.
Voor de gemiddelde Zweed is het vrij normaal om ergens tussen zijn 25ste en 35ste een appartement of huis te kopen. Met een arbeidscontract, een bescheiden spaarrekening of ouders die garant staan, is dat ook niet zo ingewikkeld. Dat is wél ingewikkeld als je los-vast werk hebt, leeft van een uitkering, in de ziektewet zit, te krap zit om te sparen of geen familie hebt om bij te springen.
En dan beland je in een Bergsjön.
Behalve bovenaan de reputatie-index staat Zweden ook ergens bovenaan de lijst OECD-landen met de snelstgroeiende ongelijkheid. De afgelopen twintig jaar is de inkomensongelijkheid verviervoudigd. Dit strookt niet met het Zwedenbeeld dat veel mensen hebben. >> In de afgelopen 100 jaar werd Zweden zo’n 80 jaar bestuurd door een centrum-linkse, sociaal-democratische regering. Die hielp het land aan zijn egalitaire imago en dat laat het niet meer los. De politieke retoriek blijft er één van een knuffelig en sociaal Zweden. De realiteit staat daar niet zelden ver vanaf.
Mijn vrienden vragen me of ik mijn kogelvrije vest aanheb in de tram naar huis
Zweden nam in de jaren tachtig een neoliberale afslag. De sociaal-democratische regering besloot, eerst nog omzichtig, te experimenteren met een vrijemarktbeleid. Deze ontwikkeling versnelde in de jaren negentig, toen Zweden een economische crisis te verstouwen kreeg en het werkloosheidscijfer binnen een paar jaar tijd groeide van 2 naar 8 procent.
“De reeks politieke beslissingen die toen werden genomen”, zegt Andersson, “leidden tot de ongelijkheid die we vandaag de dag in Zweden zien.” De regering besloot tot de deregulering van tot dan toe publieke diensten: de spoorwegen, het elektriciteitsnetwerk, het postkantoor. Zelfs het bejubelde schoolsysteem – iedereen dezelfde opleiding dus iedereen dezelfde kansen – werd opengegooid voor particuliere spelers.
Een andere consequentie van het neoliberale denken was de privatisering van de woningmarkt. Vooral migranten die moeite hadden werk te vinden of hun baan verloren, werden verdreven naar de miljoen programmabuurten. Naar de randen van de stad. “Die vervolgens het stigma kregen van armoede”, zegt Andersson. “Van: daar wil ik als Zweed niet wonen.” Het land raakte gesegregeerd.
De inwoners van armere wijken hebben meer gezondheidsproblemen, maar moeten het meestal met hetzelfde zorgaanbod doen, wat resulteert in wachttijden en een verschraling van de zorg. Scholen en leerkrachten staan onder druk door het grote aantal kinderen dat het Zweeds niet voldoende beheerst, wat op den duur de resultaten van alle leerlingen nadelig beïnvloedt. Het resultaat: laaggeschooldheid, werkloosheid en armoede die als een erfelijke ziekte worden doorgegeven van generatie op generatie.
Een minder meetbaar gevolg van segregatie is desillusie. “Mensen die in dit soort wijken wonen denken, en lang niet altijd onterecht: ik krijg gewoon de kans niet”, vertelt Andersson. Dit leidt in het slechtste geval tot jeugdbendes en criminaliteit. Zo is de segregatiecirkel rond: op het moment dat een buurt als Bergsjön geassocieerd wordt met geweld (‘heb je je kogelvrije vest wel aan?’) kan je integratie wel vergeten. Zij die geld, dus iets te kiezen hebben, peinzen er niet over naar een Bergsjön te verhuizen.
Ook ik krijg wat te kiezen. Na mijn eerste jaar in Zweden stap ik met een paar koffers op de tram richting de haven Saltholmen, de andere eindhalte van tramlijn 11. Flats worden rijtjeshuizen, rijtjeshuizen worden villa’s. Lidl- tassen stappen uit, Helly Hanssen jassen stappen op. In Saltholmen aangekomen is volgens de statistieken mijn levensverwachting met zo’n negen jaar gestegen.
Ik neem de wit blauwe pont naar een ander bestaan. Mijn nieuwe thuis is het autovrije eiland Brännö. De zevenhonderd oer-Zweedse eilanders bewonen het allegaartje losstaande huizen uit de 17de tot 19de eeuw. Het zijn bouwsels met zoveel karakter dat ze keer op keer ontroeren. Vrijeuit loopschapen begrazen mijn tuin. ’s Ochtends duik ik – bloot – van de rotsige kust de zee in. ’s Avonds neem ik met de andere Brännö bewoners in de publieke sauna het laatste eilandnieuws door. Op zaterdagen speelt een volksband op de steiger van de haven en wordt er gewalst. De hele nazomer plukken we wilde bessen.
Dit lijkt er meer op. Voor dit bestaan was ik gekomen. En toch, het ontwapenende Astrid Lindgren land bestaat voor mij niet meer. Want ik weet ook: dit Zweden leven is maar het halve verhaal.