Ik ben model
Uit: Trouw (18/03/2017)
De mode-industrie betaalt haar huur. Van het schrijven van artikelen kan journalist Anne Grietje Franssen die niet bekostigen. Leve het modellenwerk – of toch niet?
Als ik een nieuwe werkgever benader heb ik de keuze uit twee portfolio’s. In het ene zit mijn curriculum vitae, een overzicht van mijn academische achtergrond, een gevarieerde selectie artikelen. In het andere staat mijn heupomvang.
Op de krant heb ik er lang over gezwegen. Die twee werelden staan zover van elkaar af, dacht ik, onnozel. Die kan ik best ge- scheiden houden. Misschien had het gekund als ik twintig jaar eer- der was geboren, in een tijdperk waarin niet iedereen voorafgaand aan een eerste ontmoeting op Google wordt doorgelicht.
“Een beetje een rare vraag, maar ik stapte vanochtend uit op Am- sterdam Centraal, en toen zag ik een billboard met een meisje met krullen, en eerst kon ik de link niet leggen, maar dat ben jij hè?” Nieuwsgierigheid wint het bij collega’s meestal toch van ongemak.
Van alle aspiraties die ik ooit heb gekoesterd was model-zijn er nooit een, dus toen de optie onverwacht op het menu stond bena- derde ik deze uitsluitend pragmatisch. De inkomsten, besloot ik, waren doorslaggevend. Dat zijn ze nog steeds: het uurtarief bij een commerciële klant is dikwijls het tienvoudige van wat ik verdien als journalist.
Maar ook de bezwaren dienden zich gauw genoeg aan. Toen ik de aanvraag kreeg voor een eerste officiële opdracht was, paradoxaal als het klinkt, gezichtsverlies mijn grootste zorg. Neemt iemand me hierna nog serieus?
Het zou een fotoserie worden voor de Nederlandse Glamour, geschoten door een geroemde naam in de wereld van de modefotografie, iemand die geregeld topmodellen als onze Doutzen Kroes voor zijn lens heeft. Ik was de perfecte protagonist, vond de stylist. Want ook modeseries vertellen een verhaal: dit was er een van een melancholisch type ronddolend in een 17de-eeuws grachtenpand, gehuld in weelderige couture, de ogen donker, net getroffen door het noodlot.
Duidelijk: de rol was me op het lijf geschreven. Er was één maar. De femme fatale van de serie had er niet alleen een handje van door haar vertrekken te spoken in zijden avondjurken van Chanel, ze deed dit ook nogal eens halfnaakt. Of ik daartoe bereid was, was de volgende vraag.
Mijn moeder vond het uitbuiting. Een vriendin keek zorgelijk: had ik er bij stil gestaan dat toekomstige werkgevers op deze foto’s konden stuiten?
Dat had ik niet, om eerlijk te zijn, dus ik ging er eens voor zitten. Ik beeldde me in dat een of andere hoogleraar zich over mijn hypothetische promotievoorstel boog (ik leefde nog in de illusie voorbestemd te zijn voor een academische carrière), door mijn cijferlijsten zou bladeren, vergenoegd zou knikken als hij zag dat ik had gestudeerd aan de Sorbonne en Oxford, voor de goede orde mijn naam in de zoekbalk van zijn computer in zou voeren en – ai – geconfronteerd werd met een paar borsten. Gênant! dacht ik.
Meteen daarna: en dan?
Het is iets wat ik, en met mij mijn omgeving, heb geïnternaliseerd. Of je gaat met je leuke koppie op de foto, of je hebt iets te vertellen. Het een sluit het ander categorisch uit, om over een strookje bloot maar niet te spreken.
De eerste keer dat ik door een modelagentschap werd benaderd was ik negentien jaar oud. Ik was net terug van een rondreis door Nieuw-Zeeland en was, als resultaat van een bezuinigingsmaatregel gecombineerd met een flinke dosis liefdesverdriet, graatmager.
Het Amsterdamse bureau vond dat ik nog wel een paar centimeter van mijn taille kon verliezen en stond erop dat ik mijn bachelor- studie geschiedenis uitstelde. Dit modellengedoe, besloot ik, was niet aan mij besteed.
Drie jaar later. Ik was 22, in modetermen nog net niet stokoud, maar toch op zijn best in de herfst van een catwalkcarrière. De zus van een vriendin belde op; ze assisteerde bovengenoemde fotograaf, en ze zaten flink omhoog. Of ik in ruil voor een handgemaakte tas en een paar honderd euro twee dagen kon komen opdraven.
Een leren laarzen- en tassenlabel had een nieuwe collectie, maar te weinig budget voor een écht model. Ik had de juiste schoenmaat, slanke benen, verzorgde handen. Even sputterde ik nog tegen: ik had net een pukkeluitbraak en grossierde erin met dichte ogen of open mond te worden vastgelegd. Het maakte allemaal niet uit, stelde de fotoassistente gerust. Mijn gezicht bleef buiten beeld.
Of mijn gezicht bij nader inzien toch in beeld mocht, en van het een kwam het ander. Voor een tweede keer kwam ik in contact met een agentschap. Dit bureau was even gevestigd als het eerste, met het wezenlijke verschil dat ze geen commentaar leverden op mijn studie of proporties. Zolang ik niet de ambitie had het nieuwe boegbeeld van een van de Parijse couturiers te worden, vertelde mijn agent, was er met mijn maten weinig mis.
Gezond eten, je gezicht goed reinigen en hydrateren, naar de sportschool, maar niet te fanatiek; dat levert bovenbenen op. Geen drastische kapsels knippen, bellen bij een puistje, en bovenal: voorkomen dat je de heilige 90-centimeter-heupgrens overschrijdt.
Ik ging ervan uit dat mijn nieuwe bijbaan naast mijn financiën ook mijn zelfvertrouwen ten goede zou komen. Model zijn: het was toch wel de ultieme bevestiging dat ik niet langer dat bedeesde meisje was met die moeilijke huid en nog onmogelijker haar. Die vooral door jongens werd aangesproken om te informeren of ze misschien een kans maakten bij die blonde, bloedmooie vriendin van me.
Dat was een misrekening; een mens past gewoon zijn referentiekader aan. In plaats van een bovengemiddeld gelukt mens, werd ik een matig gelukt model. Wat voorheen een intellectuele faalangst was bleek zich ook moeiteloos te kunnen manifesteren in een uiterlijke vorm. Het kan altijd mooier, dunner, succesvoller. De directe opmerkingen van een enkele stylist (met een grimas: ‘Heb je de afgelopen maand teveel patat gegeten?’) helpen niet.
Want alle berichten over diversiteit op de catwalk ten spijt; de mode-industrie blijft halsstarrig homogeen. Etnische variëteit, transgenders, een maatje meer: het blijft nieuws, dus afwijkend van de norm.
Het is angstwekkend hoe, zonder dat je er erg in hebt, een absurditeit verwordt tot het nieuwe gewoon. De eerste paar keer keek ik er nog van op als ik ongevraagd een slaatje voorgeschoteld kreeg, terwijl de rest van het team zich tegoed deed aan tosti’s en croissants. Wat in elke andere kring zou zijn bestempeld als een ziekelijk eetpatroon, wordt in deze industrie geaccepteerd, soms aangemoedigd. Laatst stond ik in een studio in Vlaanderen voor de ‘lookbookshoot’ van een Belgische kledinglijn. Mijn collega bedankte voor de lunch, ook voor de modellenmaaltijdsalade die speciaal voor de dunblijvers in elkaar was gedraaid. Uit haar rolkoffer haalde ze een tupperwarebakje gestoomde broccoli.
De situatie riep het dilemma op waar ik in deze context zo vaak mee word geconfronteerd. Houd ik, net als de rest, sociaal wenselijk mijn mond, of doe ik er goed aan te informeren naar haar dieetgedrag? Riskeer ik liever bemoeizucht of onverschilligheid? We hadden tientallen outfits afgewerkt, stonden uren op onze benen. De constatering wordt nogal eens beantwoord met de nodige hoon, maar: modellenwerk vergt focus en energie.
Tegen beter weten in probeer je kalm te blijven terwijl er van alle kanten aan je wordt geplukt. Iemand die je haar bijwerkt, een ander die een te wijde pijp afspeldt, je voorhoofd nog eens poedert. Een fotograaf die instrueert welke onmogelijke poses je moet aannemen: doe een sprongetje, houd je linkerbeen recht, je nek lang, niet lachen maar wel toegankelijk kijken, je handen langs je lichaam, ellebogen licht gebogen, mond een beetje open, kin omlaag, draai de goede kant van je gezicht naar me toe – en dat met alle nonchalance van de wereld (ik voel me ongelooflijk ontspannen terwijl ik op en neer spring in dit te strakke broekpak).
Niemand die aan de lunchtafel op- of omkeek, maar zodra we een moment met z’n tweeën waren vroeg ik het toch: heb je wel genoeg aan die paar stronken broccoli? “Ja hoor!” antwoordde ze, zonder blikken of blozen. “Ik volg het sportdieet: tien dagen vasten en veel bewegen.” Het had een naam, en het heette geen eetprobleem. Daarmee was de zaak afgedaan.
De afvalobsessie is het zichtbaarst in de uren voor een show, als een poel modellen een dag met elkaar in dezelfde ruimte zit. De kunst van het eten, of het niet-eten, is gespreksonderwerp nummer een. Sommige meiden proberen hun dieetgewoontes te verhullen, andere lijken het juist tot competitie te verheffen: wie heeft de langste lijst verboden voedsel? De grootste zelfbeheersing?
Van een afstand bekeken is het lachwekkend, zo oppervlakkig als het klinkt, maar zie die gekte maar eens op afstand te houden. Als ik na een periode van veel opdrachten besef dat mijn gevoel van eigenwaarde afhankelijk wordt van de omtrek van mijn taille, weet ik: hoog tijd om me weer een poosje in de echtemensenwereld te begeven. Dan ben ik dankbaar dat ik me in deze positie tussen twee uitersten bevind, en dat ik de mogelijkheid heb af te wisselen tussen een functie als veredelde kleerhanger en mijn huidige werk als correspondent Scandinavië. Schrijven over wereldnieuws relativeert de waarde van uiterlijke perfectie, of het streven daarnaar. De mode-industrie betaalt niet zelden mijn huur.
Die opdracht voor Glamour heb ik gewoon toegezegd. Of ik met die beslissing voor sommigen van een verstandelijk voetstuk ben gevallen? Kan best, maar genoeg anderen geven me nog steeds het voordeel van de twijfel.